Naakte woestijn en verhulde vrouwen

Door Peti
19/09/2007
Ter gelegenheid van Ramadan

Het is de zomer van 1967 en de plaats is een klein lemen dorp in de buurt van Herat, Afganistan. Er wordt bruiloft gevierd. Een vrolijke gast heeft een paar ‘hippies’ uit een theehuis in Herat opgepikt en in zijn pick-up truck meegenomen naar deze bruiloft als opvrolijkertjes van de feestelijkheden.

Ik ben één van de ‘hippies’.

Er staat in de naakte stoffige vlakte buiten het dorp een tent. Daar zitten de bruid en bruidegom in de bedompte, naar rozenparfum riekende ruimte, stijf naast elkaar in hun feestkledij op een tapijt. Voor hen staat een lage tafel bedekt met lekkernijen die ze niet aanraken. Een zwerm kakelende vrouwen houdt hen gezelschap. De vrouwen zijn gehuld in chadors die met kleine bloemetjes bedrukt zijn. Onder de chadors dragen ze of traditionele kleren of westerse kleding. Ze zijn voortdurend met hun chadors in de weer die ze om zich heen hebben gewikkeld. Soms als ze naar een glas thee of een snack reiken nemen ze een rand ervan in hun mond. Ze dragen hun babies en handtassen erin. Het is hun thuis.

Kinderen rennen af en aan de tent in en uit. Zij zijn de brug tussen de feestende mannen buiten en de vrouwen binnen. Er zijn ook vrouwen buiten. Zij zitten in kluitjes bijeen aan de rand van het feestgedruis. Het is duidelijk dat zij wel genode gasten zijn, maar geen nabije familie. Bij de mannen is dat onderscheid moeilijker te maken.

Er is een orkestje dat meeslepende muziek laat horen. Mannen dansen uitgelaten eromheen; hun handen in de lucht geheven in rythme met elkaar.
Wij worden uitgenodigd mee te dansen. Hippie jongens of meisjes, het maakt geen verschil. We zijn seksloze exotische gasten om van te genieten, maar niet om toe te laten. En deze situatie is wederzijds.

Er is een ‘va et vient’ van trucks volgeladen met mensen komend vanuit de omliggende woestijn. Een van de vrachtwagens brengt een kleurrijk gezelschap dat met vrolijk gejoel en handgeklap door de mannen wordt ontvangen.

Het zijn vrouwelijke wezens in bonte, lange gewaden. Ze dragen geen chador, hun ravenzwarte haren slechts bedekt door een felgekleurde doek. Hun ogen zijn dik aangezet met kohl en de lippen knalrood geverfd. Ze zijn als vogels met scherpgedefinieerde koppen en roofvogelneuzen. Ze dansen en zingen en spelen instrumenten. Een grote groep mannen heeft zich om hen heen verzameld. Ze lachen, roepen en moedigen aan, maar dansen niet mee.

Ik ben blij verbaasd. Een ‘hippie’ die naast mij staat te kijken zegt: ‘Dat zijn travestieten, rondreizende artiesten, die zo hun geld verdienen. Straks verdwijnen ze met de mannen achter de wagens. Moet je opletten!’

Tien jaar later heb ik nog eenmaal zo’n danstroep gezien. Tegen die tijd werden ze als een primitieve uitwas uit een pervers verleden gezien en was hun soort bijna uitgestorven. Ik zag ze op een dorpsfeest ergens in het Zagrosgebergte in Zuid Iran.

Niet dat er geen travestieten meer waren. Ik wist wel beter.

Ik woonde en werkte inmiddels in Iran, in Ahwaz. Op de uitvalsweg waar ik vaak stond om een taxi te bemachtigen was een nachtclub. Ik deelde de taxi soms met de showmeisjes die uit Libanon kwamen en hier geld verdienden terwijl thuis een burgeroorlog woedde. Wij hadden gezellig contact dicht op elkaargezeten op de achterbank en grepen naar elkaar als de taxi een gat in de weg raakte. Soms zat ik ook naast Egyptische travestieten die in dezelfde nachtclub optraden. Zij droegen op straat weliswaar mannenkleren, maar waren zwaar opgemaakt en lonkten en grimasten vrijerlijk naar de mannelijke ingezeten van de taxi.

Een engelse kennis die mij op een avond thuis bracht, raakte in vervoering toen wij de hoofdstraat van mijn buurt inreden. Het was donderdagavond, de vrije avond voor de vrijdag (onze zondag). Het was warm, maar aangenaam. We hadden de raampjes van de auto open. De geuren en het gedruis van de woestijnnacht vulden onze zintuigen. Het vervulde mij keer op keer weer met een gevoel van groot geluk en verrukking.

De stoepen waren overvol flanerende mensen. Groepen mannen, maar ook groepen giechelende meiden met en zonder chador. Ze waren mooi opgetuigd in de nieuwste mode die toen sterk beinvloed was door de dansfilm Saturday Night Fever.

Ik had als gewoonlijk alleen oog voor het vrouwelijk schoon. En zag daardoor niet dat de menigte jonge mannen die zich op de stoeprand verdrong om naar de auto’s te roepen en te zwaaien groter was dan normaal. Zo riepen wij immers allemaal naar taxi’s. Mijn begeleider wist echter wel beter. Het was een Baan. Wist ik veel.

Hij pikte ze er allemaal uit: ‘Dat is er een en die en Oh, wat is hij lekker… Ik breng je snel naar huis, want dit wil ik niet missen.’

Wij vrouwen hadden een andere manier van ontmoeten. In de populaire restaurants had je oogcontact dat zich daarna omzette in een trip naar de toiletten. Het was mij een paar keer overkomen voordat het tot mij doordrong wat de bedoeling was.

Openlijke sexualiteit is niet aan de orde in Iran. En openlijke homoseksualiteit al helemaal niet. Mijn favoriete Iraanse popzangeres, Ramesh, viel op vrouwen, zo werd er gefluisterd onder de vrouwen en hardop uitgeroepen onder de mannen, maar homosexualiteit bestaat überhaupt niet. Dat is weer zo’n verwerpelijk verzinsel uit het Westen. Iedereen is toch gewoon getrouwd en heeft toch een gezin?

Er bestaat wetgeving die de relaties tussen de seksen reguleert, maar homoseksualiteit, net als vrouwen- en kindermishandeling, is vooral een zaak van het gezin en uiteindelijk de familie. In sommige gevallen wordt de Mullah erbij gehaald, maar ook hij zal meestal de raad geven het binnen de familie op te lossen. Tegenwoordig is er de bemoeienis van de Pasdaran, de hoeders van normen en waarden, die op geruchten afgaan en het recht in eigen hand nemen.

Mannen kunnen elkaar buiten de familie ontmoeten. Daar is de ruimte voor in de maatschappij. De vrouwen ontmoeten elkaar binnen de familie. Verliefdheden tussen nichtjes, schoonzusjes; daar komt het meestal op neer. Een enkele keer ontstaat er iets tussen studenten. Maar zelfs in de restaurants is het toch vaak in het kader van een feest met familie en andere naasten. En dan is er de kapsalon…

In de tijd dat ik in Ahwaz woonde hoorde ik van twee ‘oplossingen’ die binnen families waren toegepast om homosexueel gedrag te straffen. Het ging in beide gevallen om meisjes die ervan werden beschuldigd dat ze amoureuze betrekkingen met elkaar hadden.

In het ene geval waren de resten van een meisje gevonden die op de rails voor een aanstormende trein was gelegd. In het andere geval waren twee meisjes van een flatgebouw af gevallen. In beide gevallen drong het gerucht toch uit de kleine kring van de familie naar buiten de wereld in van de mensen die ook zo waren en wie het ook kon overkomen.

Maar liefde valt niet te onderdrukken, wat de gevolgen ervan ook zijn.

Op een dag zat ik in de taxi op weg naar de softballclub. De sportvelden lagen naast het ommuurde dorp van de hoeren, de Bascule geheten; de plek waar vroeger de vrachtwagens werden gewogen en waar een hoerendorp omheen was ontstaan. Je kon beter maar niet op de stoeprand staan en ‘Bascule’ roepen. Meestal betaalde ik wat meer om de taxi voor mij alleen te hebben. Deze taxichauffeur zette speciaal voor mij een tape op met westerse popmuziek. De deuntjes klonken vertrouwd en tegelijk van heel ver weg komend totdat Linda Ronstadt zong: ‘The dark end of the street, that’s were we always meet…’.

En terwijl wij door de stoffige drukke straten reden van deze stad waar ik toch zoveel van was gaan houden, werd ik overvallen door een gevoel van oneindige eenzaamheid.

,