Tekst bij het VPRO-programma Andere Tijden, door Karin van den Born en Mirjam Gulmans, uitgezonden op 29 maart 2007
Niets houdt haar tegen
Periode van de illegale abortus
“Als een vrouw echt geen kind wil dan zorgt ze wel dat ze er vanaf komt.” Oud-rechercheur van de zedenpolitie Frits de Koning vertelt glimlachend over de tijd dat abortus verboden was en hij met een team van twee man bij de Amsterdamse politie verantwoordelijk was voor de opsporing van dit strafbare feit. Maar eigenlijk was het een trieste situatie, vindt ook hij. Van alles deden vrouwen om van een ongewenste zwangerschap af te komen. Als ze geluk – of vooral geld – hadden, konden ze soms terecht bij een goedwillende dokter. Maar meestal namen ze hun toevlucht tot een illegale aborteur die ergens in een achterafkamertje de abortus wel voor zijn of haar rekening wilde nemen. Of ze gingen zelf aan het knoeien.
Droogjes weet De Koning een aantal methodes op te sommen: prikken met een scherp voorwerp, slikken van kinine, zichzelf van de trap laten vallen. Maar het meest werd de zeepsop-methode gebruikt; een rubberen klysmaspuit die zeepsop in de baarmoeder spoot.
De illegale abortussen hadden vaak afschuwelijke gevolgen. Door het inwendig prikken konden er luchtbellen in de bloedbaan of een perforatie van de baarmoeder ontstaan. Onhygiënische instrumenten of verkeerd spuiten van het zeepsop hadden vaak hevige buikwandinfecties tot gevolg. Daarbij vielen ook doden. In één geval kon De Koning een vrouw ternauwernood redden. Op een dag kreeg hij de tip dat een vrouw abortus zou hebben gepleegd. Hij zocht haar op om te verhoren en trof de vrouw liggend op een zolderkamertje aan: net op tijd, want ze lag daar helemaal alleen dood te bloeden.
Cécile Sijbesma wordt nog woedend als ze aan die tijd denkt. Zoveel hypocrisie, zoveel benepenheid, je kon als vrouw geen kant op. Ze kan erover meepraten. “We waren jong vlak na de oorlog, we wilden plezier maken” Maar voorbehoedsmiddelen waren toen nauwelijks te krijgen. Die kreeg je alleen als je boven de 21 was en lid van de NVSH. Soms kreeg iemand in de vriendenkring via z’n ouders wel eens een condoom in handen. Dan werd het kostbare kleinood eindeloos gewassen en rondgegeven. En je kon natuurlijk ‘voor het zingen de kerk uit’. Maar dat laatste ging bij Cécile mis: ze was 18 jaar en zwanger. Wat te doen? Er gingen verhalen over zogenaamde ‘engeltjesmakers’, de illegale aborteurs. Maar die deden het met breinaalden of heel onhygiënisch, werd Cécile gewaarschuwd. Op één of andere manier kwam ze zelf aan een spuit. Die werd gevuld met zeepsop en haar toenmalige vriendje spoot haar in. Enkele weken later verging ze van de pijn. Ze werd opgenomen in een gereformeerd ziekenhuis in Leeuwarden. Daar hadden ze onmiddellijk door wat er aan de hand was: ‘Je hebt geknoeid, hè?’, zeiden de zusters. Vervolgens kreeg Cécile – onverdoofd – weeën en een miskraam. Zusters kwamen haar het resultaat in een pot voorhouden: “Kijk eens wat je hebt gedaan!” En nog was ze blijkbaar onvoldoende gestraft. Om te herstellen van de miskraam én van de heftige infectie die ze van het zeepsop had opgelopen, legden ze haar expres op de kraamkamer van het ziekenhuis temidden van de vrouwen die net bevallen waren.
Bij wet verboden
De Zedenwet van 1911
Abortus was sinds 1911 verboden volgens de zedenwet, artikel 251bis: “Hij die opzettelijk eene vrouw in behandeling neemt of eene behandeling doet ondergaan, te kennen gevende of de verwachting opwekkende dat daardoor zwangerschap kan worden verstoord, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van ten hoogste zesduizend gulden.” Zoals het artikel aangeeft, waren alleen de behandelaars (de artsen of de illegale aborteurs) strafbaar, niet de vrouwen die een abortus ondergingen. En de politie trad op. Maar dat was niet makkelijk. De abortuspraktijken speelden zich immers af in het diepste geheim en de politie was afhankelijk van aangiftes en tips. Sommige gynaecologen die in het ziekenhuis geconfronteerd werden met de slachtoffers van illegale abortussen moedigden de vrouwen aan om aangifte te doen. Soms kletsten vrouwen onderling hun mond voorbij en ving de politie spontaan iets op. En soms kwamen er tips van andere politiekorpsen. Zo kreeg oud-rechercheur De Koning ooit een telefoontje met de mededeling dat er een vrouw op het Centraal Station zou arriveren die van plan was een abortus te gaan plegen. De Koning ving de vrouw aan de hand van een beschrijving van haar uiterlijk op bij het station en volgde haar door de stad. Bij het adres waar ze naar binnen ging, deed hij een inval. Op het bovenhuis trof hij een kamer vol wachtende vrouwen aan en in de keuken de bebloede handdoeken nog op de grond. Bijna een heterdaadje; er was net een abortus achter de rug.
Ondanks dit speurwerk pakte de politie niet meer dan het topje van de ijsberg. Uiteraard was het aantal uitgevoerde abortussen onbekend maar de gynaecoloog Kloosterman schatte in 1960 het aantal op 5.000 tot 20.000 per jaar. Slechts een heel klein gedeelte daarvan kwam voor de rechtbank. Over de totale omvang van het probleem werd gezwegen, ook door artsen. Een poging van de Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming in 1946 om een commissie op te richten die zich moest buigen over het abortusprobleem mislukte: er waren onvoldoende artsen te vinden die in de commissie zitting wilden nemen. De voorzitter van de beoogde commissie, de arts W.F. Storm, nam in de daaropvolgende jaren het heft in eigen handen. In zijn huisartsenpraktijk voerde hij abortussen uit. Dat kwam hem in 1953 op een veroordeling te staan; een half jaar cel. Zelfs de NVSH nam afstand van dokter Storm; hij werd als lid geroyeerd. Niemand wilde blijkbaar publiekelijk z’n vingers aan deze heikele kwestie branden.
Langzamerhand versoepelde het vervolgingsbeleid. Dat blijkt ook uit de cijfers: in het jaar 1958 werden landelijk 105 personen veroordeeld en in 1963 nog maar 38. Na zijn veroordeling ging Storm gewoon door en naast hem enkele tientallen andere artsen die, geconfronteerd met de nood van hun patiënten, bereid waren te helpen. Maar het bleven slechts enkelingen. De meeste vrouwen kwamen in handen van leken, de ‘engeltjesmakers’, of moesten zichzelf zien te redden.
Er begint iets te groeien
Verandering van het abortus-klimaat
Eind jaren ’60 veranderde het klimaat rond abortus. De eerste steen in het stilstaande water kwam van de strafjurist prof. Enschedé. Hij schreef in een artikel – op grond van jurisprudentie – dat een arts niet in alle gevallen van een abortus zonder meer strafbaar was. De gezondheidstoestand van de patiënt, dus een medische indicatie, was volgens de professor een gerechtvaardige grond voor de ingreep. Terstond barstte onder juristen en medici een discussie los: wat moest worden verstaan onder de gezondheidstoestand van de vrouw? Kon de geestelijke gezondheid van een vrouw ook meegewogen worden? En hoe zat het met de sociale omstandigheden?
Terwijl de geleerden discussieerden, veranderde er ook maatschappelijk het één en ander. De samenleving werd vrijer, er werd openlijker gesproken over sex en anti-conceptie (de pil was inmiddels ook op de markt verschenen). En Engeland gaf in West-Europa het voorbeeld hoe het ook kon; daar kwam in 1967 een nieuwe abortuswet. Dit alles had tot gevolg dat steeds meer vrouwen bij hun huisarts of bij de NVSH openlijk om een abortus vroegen. Deze vrouwen konden officieel alleen maar doorverwezen worden naar Engeland of Oost-Europa. Maar onofficieel namen ook de medisch verantwoorde mogelijkheden in Nederland toe. Voornamelijk door toedoen van enkele abortuspioniers; huisartsen die zich begonnen te specialiseren in abortus en daarmee een stroom van klanten trokken.
Eén van die pioniers was Frans Wong. Als huisarts aborteerde hij in zijn praktijk in Rotterdam al op kleine schaal in 1957. Later verhuisde hij naar Amsterdam en begon een praktijk aan het Oosterpark. Z’n reputatie als ‘arts die eventueel wel een abortus wil uitvoeren’ snelde hem vooruit. Zo hoorde ook Cécile, die eind jaren ‘60 op Ibiza woonde en voor de derde keer zwanger raakte, geruchten over deze wonderbaarlijke huisarts. “Door heel Europa ging het verhaal: bij Wong kan je een abortus krijgen.” Ze reisde naar Amsterdam en jawel, Frans Wong was bereid haar op een prettige manier te helpen. Het was en bleef illegaal maar Frans Wong deed er in die tijd nauwelijks meer stiekem over. Zijn bereidheid om de ingreep te verrichten trok zelfs zoveel klandizie dat hij Cécile vroeg te assisteren. Uit de huisartsenpraktijk aan het Oosterpark groeide in hetzelfde jaar de eerste abortuskliniek waar talloze vrouwen uit binnen- en buitenland werden geholpen.
Ondertussen had ook de ontwikkeling in de ziekenhuizen niet stilgestaan. In september 1967, het jaar voor de opening van de kliniek van Frans Wong, moest professor Kloosterman van het WG-ziekenhuis in Amsterdam in een televisieuitzending van de Vara schoorvoetend toegeven dat hij vrouwen in nood wel wilde helpen met een abortus. De volgende dag stond er een lange rij vrouwen voor het WG-ziekenhuis. In allerijl organiseerde het ziekenhuis een abortuscommissie die moest beoordelen of de vrouwen al dan niet voor de ingreep in aanmerking kwamen. Het overleg tussen de artsen vond plaats tijdens de zogenaamde ‘abortuslunch’. Veel leverde dit niet op (de commissie selecteerde tijdens de lunch hooguit 3 vrouwen per week om abortus te mogen ondergaan) maar het was op z’n minst een symbolische doorbraak. Na het WG-ziekenhuis in Amsterdam volgden ook de universiteitsklinieken in Leiden, Rotterdam en Utrecht met een dergelijke procedure.
Gedogen of niet gedogen
Abortus in de praktijk
Na de eerste voorzichtige schreden gingen de ontwikkelingen snel. Het ene initatief volgde het andere. De Stichting Medisch Verantwoorde Zwangerschapsonderbreking opende de eerste abortuskliniek in 1971. In 1975 waren er al 9 Stimezo-klinieken. Daarnaast bloeiden ook andere Stichtingen en particuliere ondernemers. Nederland nam de rol van Engeland over en groeide binnen enkele jaren tot abortus-centrum van West-Europa. Het aantal buitenlandse vrouwen dat hier een abortus kreeg overtrof tweemaal het aantal Nederlandse vrouwen. Met busladingen vol kwamen de vrouwen uit Parijs, uit België, uit Duitsland. Er werd niet of nauwelijks meer ingegrepen; de wet was nog steeds niet veranderd maar de wetgever gedoogde.
Een bus vol vrouwen uit Duitsland
Artikel in Viva, 1975
Klik op het plaatje voor de leesbare versie
Allengs werden de criteria voor een abortus opgerekt. Volgens de wet mochten vrouwen in nood geaborteerd worden. En die nood moest bepaald worden door medici. In de ziekenhuizen stelde men daarom abortusteams in. Maar al snel kwamen die teams tot de conclusie dat ze niet konden oordelen over de toestand van een vrouw. Professor Treffers: “We lieten ons leiden door de achtergrond van zo’n vrouw, hoe goed ze gebekt was. Objectief waren we niet en dat wisten we.” De abortusteams werden daarom al snel opgeheven en voortaan konden de handtekeningen van twee artsen volstaan. Een vrouw die was doorverwezen door haar huisarts en een gesprek had gehad met de abortusarts kon zonder probleem worden geholpen. In de praktijk betekende het dat het ‘ja-tenzij’-principe werd gehanteerd. Artsen honoreerden de wens van de vrouw tenzij er ernstige twijfel bestond, bijvoorbeeld omdat ze onder druk werd gezet door haar familie of partner. Zo groeide in de praktijk het ‘baas in eigen buik’. Daarnaast werd de termijn uitgebreid. Abortusklinieken hanteerden, wegens technische redenen, een grens van 12 tot 14 weken zwangerschap. Maar in de kliniek Bloemenhove bij Heemstede ontstond een aparte afdeling waar men zich op het onderbreken van oudere zwangerschappen toelegde.
Abortus was binnen enkele jaren in grote kringen geaccepteerd. Dankzij particulier initiatief. Ruut Veenhoven, mede-oprichter van Stimezo: “Heel Nederland leek opeens pro-abortus. We hadden een enorme media-campagne gevoerd. Kranten gevraagd om gratis advertenties. Televisieprogramma’s geïnitieerd. Journalisten steunden ons. De vrouwenbeweging sprong erop in. Het sloeg in als een bom. We hadden de wind mee, veel meer steun dan we gedacht hadden. Het was een politiek momentum.” De overheid, ondertussen, stond erbij en keek ernaar. Een poging in 1970 van de PvdA-ers Lambers en Roethof om de euforie om te zetten in een nieuwe wet mislukte. De confessionelen gedoogden maar waren nog niet toe aan het schrappen van alle strafbepalingen en al helemaal niet om abortus in het ziekenfondspakket op te nemen. De strijd was in de prakijk gestreden, maar een abortuswet lag nog ver in het verschiet. Voorstanders van abortus konden zich nauwelijks voorstellen dat grote groepen in de samenleving ethische bezwaren bleven koesteren.
Pater Koopmans in actie
Eerbied voor het leven
De anti-abortusbeweging
De bloeiende abortuspraktijk in het begin van de jaren ’70 riep ook tegenstanders in het geweer. Om te beginnen konden sommige artsen abortus niet met hun geweten overeen stemmen. Eén van hen was gynaecologe Van Beest: “De gynaecologenvereniging raakte in de jaren ’70 overdonderd door de hele pro-abortusbeweging. Toen ik mijn opleiding volgde in 1969 was van abortus helemaal geen sprake. Maar toen ik in 1974 klaar was met de opleiding en ging solliciteren, kon ik nergens terecht omdat ik niet wilde aborteren. Uiteindelijk ben ik gelukkig toch aangenomen in een ziekenhuis in Bilthoven waar ze geen abortussen deden.” Als protest tegen de hele gang van zaken werd het Nederlands Artsenverbond opgericht, een club van artsen die tegen abortus waren.
Ook anderen organiseerden zich. Talloze verenigingen en stichtingen met namen als ‘Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind’ (VBOK) en ‘Redt het ongeboren Kind’ stammen uit het begin van de jaren ’70. De deelnemers waren meestal christelijk geïnspireerd. Eén van de radicaalste anti-abortusbewegingen was die van Pater Jan Koopman, een kloosterling die door zijn orde nagenoeg was vrijgesteld om de strijd tegen abortus te voeren. Met zijn Stichting ‘Recht zonder Onderscheid’ voerde hij talloze acties. Berucht waren de schokkende foto’s die zijn club huis aan huis verspreidde. De ‘knechtjes’ van Pater Koopmans, ‘broeder’ Frans de Hommel en ‘broeder’ Jan van Winden, zijn nog steeds actief in de pro-life beweging. Vóór 1973 ging broeder Frans al met folders langs de deuren in Sint Michielsgestel. Hij schat dat er in zijn leven ongeveer 3000 protestborden zijn gemaakt. In het klooster Casa Nova staan er tientallen opgeslagen.
Geruchtmakend was ook de publikatie van ‘Een dagboek van het ongeboren kind’ door het VBOK: “ik ben kleiner dan een speldenknop en toch ben ik al een zelfstandig wezen.” Mevrouw Faure, secretaris van het VBOK: “Er woedde in die tijd echt een strijd vóór en tégen abortus. Aan beide kanten stonden drammerige figuren. Wanneer wij wel eens met standjes en dia’s in de jaarbeurshallen stonden, kwamen de Dolle Mina’s en die pakten onze stroom weg. Dan konden wij de dia’s van het ongeboren kind niet meer laten zien. Het liep zelfs uit op lijfelijk geweld; slaan en duwen als die vrouwen ons weer eens ergens de weg versperden.”
In de keuken van de Bloemenhove-kliniek, tijdens de bezetting
De finale
Van Agt, Bloemenhove en de wet
Ook Minister van Justitie Van Agt was ontevreden met de ontwikkelingen. Een wetsontwerp dat hij als tegenwicht tegen het wetsvoorstel van de PvdA in 1972 indiende, haalde het niet. Op een bijeenkomst in de lente van 1974 bleek dat hij niet langer lijdzaam toe wilde zien. Van Agt haalde fel uit tegen abortus, sprak van een zogenaamde ‘abortusexplosie’ en noemde die ‘zorgwekkend’. Een paar maanden later stelde hij dat hij op z’n minst de 12-weken grens aangehouden moest worden. “Medici aborteren maar raak, ze hebben geen moreel houvast meer of een duidelijk baken waar ze op kunnen varen.” Het was duidelijk dat Van Agt met zijn uitval doelde op de afdeling van de kliniek Bloemenhove waar ‘late’ abortussen plaatsvonden. Maar zijn plannen om de apparatuur van die afdeling in beslag te nemen, werden gedwarsboomd door de rechter en de Hoge Raad.
Van Agt moest twee jaar wachten voordat hij opnieuw actie kon ondernemen. Als was het een geschenk uit de hemel stapte in 1976 een Duits echtpaar naar de politie om een aanklacht tegen Bloemenhove in te dienen. De vrouw had zich laten aborteren maar kreeg daarna alsnog een miskraam van een tweede foetus. Van Agt zag zijn kans schoon: op 18 mei 1976 gaf hij de politie opdracht de kliniek te laten verzegelen voor ‘nader onderzoek’. Maar de verzegeling werd verbroken. De Tweede Kamer riep Van Agt de volgende dag ter verantwoording. Linkse partijen en de VVD probeerden Van Agt te dwingen de zaak in handen van de rechter te geven. Maar Van Agt hield voet bij stuk: ”Ik zal de motie niet uitvoeren.” Gewaarschuwd door PvdA-minister Irene Vorrink wist de vrouwenbeweging een plan van Van Agt voor een nieuwe inval in de kliniek te voorkomen. Van heinde en ver kwamen vrouwen om Bloemenhove twee weken lang te bezetten. Daarna volgde een uitspraak van de rechter: de apparatuur van de kliniek mocht niet in beslag genomen worden. Van Agt had de strijd verloren.
Een laatste massale oprisping kwam in 1980 met een grote anti-abortusdemonstratie. Ongeveer 20.000 mensen liepen mee. Ze droegen schoenendozen met een gebroken roos erop. Ook broeder Frans en broeder Jan waren van de partij. De menigte in Den Haag maakte grote indruk op ze. Maar het mocht niet meer baten. Na veel politiek geharrewar en nog diverse wetsontwerpen, werd in 1981 uiteindelijk de nieuwe abortuswet aangenomen en in 1984 aangepast. Sinds 1984 is abortus provocatus toegestaan onder bepaalde voorwaarden. De ingreep mag alleen worden verricht in daartoe bestemde klinieken of ziekenhuizen, er geldt een wachttijd van vijf dagen en niemand kan verplicht worden aan abortus mee te werken. De wet was een kleine stap terug ten opzichte van de toen al lang gevestigde praktijk. Cécile: “Van Agt en pater Koopman voerden een achterhoedegevecht. De wet moest er komen. Vrouwen hadden al lang het heft in eigen handen genomen.”
Research: Karin van den Born en Mirjam Gulmans
Regie: Paul Ruigrok
Bronnen:
Prof. Dr. P.E. Treffers – gynaecoloog
Dr. A.S. v.d. Bergh – abortusarts
F. de Koning – rechercheur zedenpolitie
Meta
Cécile Sijbesma
Frans de Hommel – Stichting ‘Recht zonder Onderscheid’
Jan van Winden – Stichting ‘Recht zonder Onderscheid’
Literatuur:
Joyce Outshoorn, Lijfsbehoud: tien jaar abortusstrijd in Nederland (1967 – 1977) , Den Haag 1977.
Evert Ketting, Van misdrijf tot hulpverlening. Een analyse van de maatschappelijke betekenis van abortus provocatus in Nederland. Alphen a/d Rijn, 1978